Het regent. Niet dat het water echt met bakken uit de hemel valt, maar je wordt er toch snel écht nat van.
Gisteren besloten we in overleg met Lander en Fien om een wandeling te doen die naar een hut leidt. Zo gezegd, zo gedaan. Maar na ongeveer 1,5 km blazen we toch maar de aftocht en keren we op onze stappen terug. De wandeling blijkt niet echt interessant en is bovendien ook niet gemarkeerd. Aangezien ze ook niet vaak gewandeld wordt, is er ook geen pad zichtbaar en zijn we het spoor vaak zoek. Terug naar af en een andere wandeling proberen dan maar.




Dat wordt een wandeling richting – jawel – de grens met Noorwegen. Dit pad blijkt veel interessanter: het start langs een wild klaterende en kolkende rivier die zich een weg door de rotsen heeft gesleten. Vervolgens wordt het een heuse avonturentocht waarbij we het pad ook kunnen gaan zoeken door de manshoge begroeiing. Het paadje zelf is ongelooflijk modderig en bijgevolg wordt het een glibberige, natte en soms ook wel een beetje gevaarlijke bedoening. Een avonturentocht dus. Voorzichtig zijn, is de boodschap.


Wanneer dat glibberige, verborgen paadje naast een steile helling ligt, begint het ons te gevaarlijk worden. We checken even de kaart en blijken niet langer op het juiste pad te zitten. We keren nogmaals terug op onze stappen en gaan op zoek naar het juiste pad. Ook dit pad wordt blijkbaar niet vaak gebruikt, want het blijkt heel goed verborgen en overgroeid. We geven echter niet op en banen ons een weg tot er terug een zichtbaar pad is. Dat pad blijft evenwel heel zompig, modderig, slijkerig en nat. Het duurt dan ook niet lang voor onze voeten doorweekt zijn en elke voetstap resulteert in een zompig gevoel en geluid. Zo’n natte voeten hebben we nog geen enkele wandeling gehad. Zelfs niet in de sneeuw.
We zien echter ook voor het eerste paddenstoelen. Ik zet er hier een paar op een rijtje. Daarbij zit de grootste paddenstoel die ik in mijn leven heb gezien. Ongelooflijk: de hoed heeft een diameter die ietsje groter is dan mijn hand. Op de foto zie je de hand van Lander erbij. Helaas is de hoed wel afgebroken van de steel.

Het blijft ondertussen ook regelmatig regenen. Maar we weten van geen ophouden en zetten door. Het bos maakt plaats voor meer open landschap en we krijgen zelfs even een mooi uitzicht. Er is echter een constante: de zompige, immer natte ondergrond. Zelfs op hoger terrein. Bij nader inzien blijkt dat ook niet zo verwonderlijk: als we even inzoemen op onze kaart, blijkt dit ganse terrein als moeras ingekleurd. Dat verklaart een en ander. We zitten nu echter al op 1 km van een schuilhut; nu gaan we ook niet meer opgeven. We zetten dus door.


Bij de schuilhut – een soort afdakje – wordt ons doorzettingsvermogen beloond met een mooi uitzicht. We wringen onze sokken uit en gieten het water uit onze schoenen. En dan is het tijd om te eten. Onder het eten betrekt de vallei en het weer terug helemaal. Onze natte voeten zijn ondertussen ijskoud van het stilzitten. Er zit echter niets anders op dan onze al even natte en koude schoenen terug aan te trekken en de terugweg aan te vatten.


Die terugweg vordert gelukkig onverhoopt snel, al dwalen we nog een paar keer van het pad af en zijn er een paar gevaarlijk gladde afdalingen. Iedereen is wel een keertje onderuit gegleden. Gelukkig zonder veel erg. Voor we het weten, zitten we in de mobilhome ons oude, vertrouwde royco-soepje te drinken. Nu komt de volgende uitdaging: alles terug gedroogd krijgen.



Terwijl ik rijd, gebruikt Bert de ventilator van de mobilhome om al onze schoenen zo droog mogelijk te krijgen. De kleren hangt Bert buiten aan een geïmproviseerde waslijn zodra we op een alweer fantastisch slaapplaatsje staan. Er is niet zo veel zon, maar wind is er alvast bij de vleet.


